Archief veur april, 2022

Op de liefde en op jou


‘t Is om het even welk seizoen         
van nu of straks en ook van toen.
Alle seizoenen blijven groen
als er maar iemand om je geeft.

Waar is het dan wel om te doen?
Niet om het smetteloos blazoen.
Niet om de schallende klaroen.
Maar wel dat je met liefde leeft.

Laat me stijgen- laat me dalen.
Laat me dagenlang verdwalen
Laat me onbekommerd malen       
Met de wieken op de wind.                

Zeg me zonder ooit te dralen
al mijn fouten en mijn falen.
Maar zeg ook in alle talen       
dat je me voorgoed bemint.        

Als we ergens blijven steken
en we zouden moeten breken
is dat vooreerst nog geen teken       
dat ik niet meer van je hou.

Als het voorjaar is geweken
en de zomer is verstreken
zal ik niet zijn uitgekeken
op de liefde en op jou.            

Toen kwam die iemand


Wijsheid is beter dan geluk.
Het aantal kinderen dat jaarlijks door drankgebruik van ouderen
omkomt in het verkeer- is mondiaal bezien tergend- droevig en
schrijnend tegelijk.
Zelf kan ik niet bogen op het feit me nooit te hebben bezondigd
aan drankmisbruik voorafgaand aan het gebruik van een
vierwieler.
Ik mag van geluk spreken- dat ik al doende anderen en mijzelf
nooit enig letsel heb gezorgd. Maar wijsheid is beter dan geluk.

………………………………


Toen kwam die iemand.

De zuidenwind streelde in golven door het koren.
Het was een dag in Juli rond het ochtendgloren.
Een zwarte merel zong het uit
en alle hanen kraaiden luid
dat er daarnet een mooi klein meiske was geboren.

Ze werd door iedereen bewonderd en bekeken.
Haar eerste dagen leken eindeloze weken.
Die tijd was goed en zoet en lief
en wonderlijk zo relatief
want achteraf had heel die tijd zo kort geleken.

Heel ergens anders leefde iemand ook een leven
dat met het hare- tot aan dan niet was verweven.
Wanneer hij af en toe eens dronk
en vrolijk op het leven klonk
dan was dat tot aan daar niets meer dan een gegeven.

Toen ze wat groter werd wilde ze alles weten.
Van hoeveel apennoten kan een aap dan eten?
Tot hoeveel is precies een paar?
Zijn alle eeuwen honderd jaar?
En Ali Baba- hoe zijn veertig rovers heetten?

En onderhand was er een opa overleden.
Twee hamsters dood en ach- een poesje overreden.
Met knuffels had ze meer geluk.
Heel zelden eentje kwijt of stuk.
Ze had er achttien en dat stemde best tevreden.

Die iemand ver van haar werd onderhand ook ouder.
Keek dan in weemoed soms terug over zijn schouder.
Dan was het net alsof hij schrok
en nam hij vaak een ferme slok.
Geen drinkebroer maar zeker geen geheelonthouder.

Ze had wel negenhonderd flesjes leeg gezogen.
Ze kon op vijf- zesduizend boterhammen bogen.
Het liefst alleen met hagelslag
maar ach zo bitter weinig mag
van wat er voor zo’n peutertje zou moeten mogen.

Ze kon het alfabet zo ongeveer al spellen.
Ze kon al makkelijk tot over honderd tellen.
Ze kon te pas of niet te pas
als mama even boven was
het weerbericht- de tijd- het nieuws of oma bellen.

Toen heeft die iemand negen borrels in geschonken
en er in alle rust zo’n acht van opgedronken.
De laatste niet- die liet hij staan
want het was tijd om weer te gaan.
Hij claxonneerde luid en liet de motor ronken…

Haar vader dertienhonderd keren thuisgekomen
die had haar bijna even vaak op schoot genomen.
Dan deed hij wat er werd verwacht.
Las voor uit duizend en een nacht.
Ze was een kind- een droom uit honderdduizend
dromen.

Haar moeder had haar veertienhonderd keer gewassen.
Haar meer dan vijftienhonderd keren laten plassen
en haar ontelbaar vaak verschoond
en het werd allemaal beloond
met al het vele waar een kind mee kan verrassen

Toen kwam die iemand of hij alles wou vernielen
de bocht om sleuren met de duvel op zijn hielen
En het verdriet is veel te groot
om iets te zeggen over dood.
Over een doodgereden kind onder vier wielen.

Altijd golvend lied


Altijd golvend lied.

Ik ben een oeverloos gebied.
Ik ben een altijd golvend lied.

En meest volg ik de hemel trouw
gehoorzaam aan die hoge wet.
In tinten tussen grijs en blauw
ben ik een spiegelend palet.

Ik ben geboren uit het niets
en gaan behoren tot een iets
dat niet te meten is zo wijd
verloren in oneindigheid.

Ik ben een oeverloos gebied.
Ik ben een altijd golvend lied.

Over mijn water vlijt de maan
haar zilverglinsterende baan.
Mijn eerste liefde is de zon
die al het leven hier gewon.

Ik min haar peilloos als de nacht
die in het Westen op haar wacht
en laat mij strelen door de wind
die mij al spelende bemint.

Ik ben een oeverloos gebied.
Ik ben een altijd golvend lied.

Ik laat de wind mijn wolken wegen.
Offer schelpen op het strand.
Schenk mijn zegenende regen
aan het leven op het land.

En ik droom over het leven
dat tot in mijn diepten schuilt.
Niet tot stervens toe vergeven.
Niet tot op de graat vervuild.

Ik ben een oeverloos gebied.
Ik ben een altijd golvend lied.